top of page

De Gele Korenbloem

Een houthakker liep langs een veld en zag een gele korenbloem. Neem me mee, riep de bloem, maar de houthakker zei nee, wat moet ik met een korenbloem?

 

Die nacht kon de houthakker niet slapen. Hij vroeg zijn vrouw: wat hoor ik toch? Maar zij sliep en hoorde niets. Hij stapte uit de bedstee en in een vaasje voor het raam zag hij het korenbloempje staan. Het bloempje zei: nu zijn we met zijn twee. Maar de houthakker zei nee, wat moet ik met een korenbloem?

 

De gele korenbloem moest huilen en vertelde van de nacht en hoe het spookte in het veld. Mag ik bij je schuilen?

 

Maar de houthakker nam de bloem en liep de nacht in naar het korenveld. Jij bent een gele korenbloem! Daar zette hij het bloempje neer.

 

Thuis zei zijn vrouw: ik had een vreemde droom. Een gele korenbloem was boos en stuurde beestjes op je af. Jij ging dood en op je graf bloeide toen die korenbloem.

 

De houthakker schrok en liep snel naar het veld. Waar ben je, gele korenbloem? Maar het was nog donker en de bloem viel nergens te bekennen, de houthakker liep heen en weer, heen en weer: korenbloem, korenbloem!

​

Pas in het ochtendgloren kwam hij thuis en voor het keukenraam stond in een kleine vaas die korenbloem. Zijn vrouw zei: ach, wat mooi, heb jij voor mij een bloempje in een vaas gedaan?

​

​

 

De houthakker dacht: ik heb het me verbeeld, want heel de nacht kon ik niet slapen, dan ga je vreemde dingen zien.

 

Die dag velde hij een boom, hij hakte alle takken af en zaagde dikke planken, die hij schaafde, en duizelig van de slaap, met planken onder zijn arm, wankelde hij terug naar huis.

​

Waar was de gele korenbloem? Die stond niet langer voor het raam, de vaas was leeg. De houthakker keek de kamer rond. Mijn man, wat kijk je toch? Het is alsof je spoken ziet. Ga zitten, want het eten is al klaar. Hij ging aan tafel zitten en zijn vrouw zette rode bieten neer die waren bestrooid met gele blaadjes.

 

Gele blaadjes, gele blaadjes! Wat heb je gedaan, vroeg de houthakker. Zijn vrouw zei: proef ze maar, ze geven de bieten smaak.

 

Hij durfde nauwelijks, maar deed het toch. Hij nam een hapje met een blaadje, Proefde, kauwde en het was alsof het knarste, het was alsof de blaadjes vloekten in zijn mond. Wat eet je weinig, zei zijn vrouw.

​

Bijna niets had hij gegeten. De houthakker viel die avond op zijn bed en duizelig en hongerig begon hij te dromen. Uit zijn mond trok hij de gele korenbloem, die zei: je hebt me pijn gedaan, wacht jij maar af, straks bloei ik op je graf. Meteen schrok hij weer wakker.

​

Naast hem lag zijn vrouw te slapen, hij wilde haar niet wakker maken. Onzeker zette hij zijn blote voeten op de vloer. Daar voor het raam stond in het licht van de maan de gele korenbloem op hem te wachten. Wat fijn dat jij bent opgestaan.

De houthakker werd woest en kneep de gele korenbloem kapot en smeet de bloem naar buiten. En nu wil ik je nooit meer zien!

​

Hij sliep niet meer.

​

De volgende morgen liep hij doodmoe langs het uitgestrekte korenveld dat in de rode ochtendzon tot leven kwam. Overal zag hij korenbloemen groeien, overal die gele blaadjes, ze lachten om zijn bijl, of was hij nu nog aan het dromen? Hoorde hij nu ergens in het korenveld die ene vreemde gele korenbloem? Hij liep het veld in, duwde korenhalm na korenhalm opzij. Waar ben je, gele korenbloem, en wanneer laat je mij met rust? In het ruisen van het koren hoorde hij de bloem. Ik laat je pas met rust als jij mijn gele blaadjes kust!

 

Maar nergens zag hij de korenbloem. Uitgeput tot in zijn botten, midden in het korenveld, viel de houthakker in slaap. Nooit meer is hij uit het koren opgedoken, zijn vrouw kon zelfs niet van hem dromen, niemand heeft hem nog gezien.

 

Misschien ligt hij nog steeds te slapen, ergens bij die korenbloem, of anders hebben beestjes hem begraven.

bottom of page