top of page

Het Lichtmeisje en het Paard

Er was eens een meisje dat een paard tegenkwam,
maar het paard had geen hoofd.
Kom maar, zei het meisje tegen het paard,
we gaan het zoeken.


Ze zochten overal,
in de stad, op het land,
in huizen, in de stal,
maar ze vonden het nergens.

Ze bleven zoeken
tot ze bij een heks kwamen.
Het was geen lelijke heks,
maar een mooie.

Die zijn enger.


De heks wist wel waar het hoofd lag,
maar ze wilde het alleen maar zeggen
als ze iets zou krijgen.


Waar ligt dat hoofd, vroeg het meisje,
ik geef je alles wat je wilt.


Het ligt op betoverde grond
in een houten huis zonder ramen of deuren,
Als je er bent, lichtmeisje, vertel ik mijn prijs.


Het meisje en het paard liepen en liepen,
ze dwaalden over de gronden
en voelden zich steeds verder weg van de wereld.


Daar zagen ze het huis.
De planken strekten zich
streng en onvermurwbaar.
Het huis was gesloten
als iemand die zijn armen kruist
en zijn ogen sluit
en niemand nog wil horen.


Weer verscheen de mooie heks.
Ze zei: daarbinnen ligt het hoofd,
maar als je het teruggeeft aan het paard,
dan blijf jij gevangen in het huis.


Wat moest het meisje doen?
Ze had het paard haar hulp beloofd
en wilde zich aan haar belofte houden
en zonder het paard iets te vragen zei ze:
ik doe het, ik doe het.


Want ze dacht: mijn paard bevrijdt me wel.
 

Er klonk een gekraak
alsof de hele houten wereld openbrak
en schrok en zich meteen weer sloot
als een oude boom waar even maar
een bliksemschicht in schoot.


En het was donker om haar heen,
ze strekte haar armen en voelde de planken,
de harde, ruwe planken.


Buiten huilde het paard:
meisje, waar ben je?
Ik kan eindelijk zien.

 

Hier ben ik, riep het meisje.

Het paard liep om het huis heen,
dagenlang, op zoek naar een kier,
maar vond niets en droop af.
Hij trok het land in en zocht de heks.


Jaren en jaren moest het duren,
jaren en jaren zocht het paard de heks.
Zij zag het van verre en er viel licht in haar hart,
ze kreeg medelijden en verscheen.


Je mag drie wensen doen,
maar wens het meisje niet vrij.
Dat is goed, zei het paard.


Hij dacht na en zei:
ik wens dat jij
met haar van lichaam ruilt
– en daar stond de mooie heks
in het lichaam van het meisje.


Ik wens dat jouw duisternis
van plaats ruilt met haar licht.
– en de heks gaf licht als het meisje.


Ik wens dat je ziel met de hare ruilt.
– en daar stond het meisje voor hem,
stralend van haar eigen ziel.


De mooie heks kwijnde weg
tussen de donkere planken van het huis
zonder deuren en ramen
op betoverde grond.


En niemand kwam om haar te wensen,
en niets was dieper duister
dan haar ziel.

bottom of page